Abdijkoor Thorn

Geschiedenis van Thorn

Thorn werd in het laatste kwart van de 10e eeuw gesticht als een abdij. Een – overigens valse – stichtingsoorkonde geeft een nauwkeuriger datering van de stichting, namelijk 992, en karakteriseert deze als het gemeenschappelijke werk van de grafelijke echtelieden Ansfried en Hilsondis. Over de aard van de stichting twisten de historici. Lang was het de heersende mening, dat het hier een dubbelklooster van mannen en vrouwen betrof, luisterend naar de regel van de heilige Benedictus. De eerste abdis was de dochter van de stichters, Benedicta. Al heel vroeg maakt het klooster de overgang naar een benedictinessenklooster, waaraan enkele priesters waren verbonden.

 

Aquarel met zicht op de abdij en de Hofstraat – ca. 1790 (fotocollectie Museum Thorn)

Een duidelijk licht werpt een brief van de kloosterdames, gericht aan paus Clemens V, gedateerd van 1310, op de kloostergemeenschap. Uit de brief treden zelfbewuste dames naar voren, die er niet alleen een “vrijzinnige” interpretatie van de benedictijnse kloosterregel op na houden, maar bovendien in luxe leven door eigen huizen te bewonen, vlees en andere spijzen te nuttigen en over persoonlijke eigendommen te beschikken! De enige beperking die zij zich opleggen is de verplichting gedurende de nacht in een gemeenschappelijke slaapzaal te vertoeven. Een regel overigens, waarop diverse uitzonderingen bestaan. Uit het oorspronkelijke klooster was een “wereldlijk stift” ontstaan. 

Het zelfbewuste karakter van de kloosterdames is niet vreemd, als men bedenkt dat zij behoorden tot een “familia illustris” (een hoogadellijke familie) uit het Heilige Roomse Rijk. Om het elitaire karakter te behouden, werd er sinds 1532 een drempel gehanteerd voor de toegang. Een nominee moest kunnen aantonen over acht adellijke voorouders te beschikken; vier van vaders- en vier van moederszijde. Later, in de late 16e eeuw, werd die toegangsdrempel verhoogd tot zestien adellijke kwartieren; acht van vaders- en acht van moederszijde.

 

Jan de Beijer, Aquarel van de abdij van Thorn (1742)

Kijken wij naar de organisatie van het klooster, dan kristalliseerde zich in de loop van de 14e eeuw een “duaal” bestel uit, waarin de abdis en een college van maximaal twintig kloosterdames (kanunnikessen of stiftdames genaamd) en zes priesters (kanunniken), kapittel genaamd, de bestuursscepter zwaaiden. Naast het klooster en het dorp Thorn oefenden zij het bestuur uit over de nabije dorpen Ittervoort, Ell, Haler, Beersel (het huidige Molenbeersel), Stramproy, Grathem en Baexem. In Neeroeteren werd het bestuur gedeeld met eerst de graven van Loon en later de prinsbisschop van Luik. Uitgebreide grondbezittingen in onder andere de Baronie van Breda, Übach, Ophemert, Kerk-Avezaath en Westerlo maakten de abdij van Thorn tot één van de rijksten in West-Europa.

Portret van Maria Cunegonda van Saksen, laatste vorstin-abdis van Thorn (1776-1794)

Een einde aan deze “feminine heerschappij” kwam door de komst van de Franse revolutielegers. In oktober 1794 verschenen zij in Thorn, om er bijna twintig jaar te blijven. De Fransen hadden weinig ontzag voor de pracht en praal van de abdij. De abdijgebouwen werden geconfisqueerd, vervolgens verbeurd verklaard en afgebroken. Alleen de majestueuze Abdijkerk werd door enkele Thornse notabelen uit de slopershanden van de Fransen gered en overleefde de Franse tijd. Zij werd na afbraak van de – naastgelegen – parochiekerk het nieuwe tehuis van de parochianen en werd in de jaren 1860 volledig gerestaureerd en van een klokkentoren voorzien door de Roermondse architect Pierre Cuypers.